Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
skip to main |
skip to sidebar
eigen werk, houten wc bril
eigen werk
eigen werk
eigen werk
eigen werk
eigen werk
eigen werk
eigen werk
eigen werk
Projekt HEIMATHUIS - WELKOM
Ik ben opgegroeid in Neder-Beieren; een bosachtige streek vol folklore, volksvertellingen. Zo groeide vroeg in mij de behoefte om voorwerpen uit mijn directe omgeving te decoreren en eigen te maken; een behoefte die zo oud is als de mensheid zelf.
Art for the real life, wil ik maken en zodoende (volks)kunstenaar worden. Houtsneden maken, waarbij het veredelde object de gebruiks- en marktwaarde doet overstijgen; het ding wordt kunstobject. Een object dat niet enkel een functie heeft, maar de beschouwer/gebruiker de mogelijkheid geeft te herkenen, om zich te identificeren.
Voor mij is beeldend kunstenaar of vormgever zijn, het beantwoorden aan deze fundamenteel, menselijke behoefte aan identificatie, het zoeken naar verbindingen en eenheid: Het verbonden zijn met de eigen omgeving.
Mijn eigen leefomgeving, mijn huis, is het uitgangspunt in het project `t huis, thuis, het Heimat-huis. Heimat wordt hier artistiek toegeëigend. Het verlangen verbeeldt en toch thuis zijn. Heimat is daarbij niet eenzijdig, en exclusief, maar juist veelzijdig en vol betekenissen. Heimat is verbonden aan het nu en kan niet opgelegd worden. Eén Heimat is te weinig!
Matthias Marzodko (1971) studeert Vrije vormgeving aan het Sandberg Instituut. Matthias is al lang weg uit zijn heimat, maar hij mist haar niet: hij werkt aan een eigen heimat.
Art for the real life, wil ik maken en zodoende (volks)kunstenaar worden. Houtsneden maken, waarbij het veredelde object de gebruiks- en marktwaarde doet overstijgen; het ding wordt kunstobject. Een object dat niet enkel een functie heeft, maar de beschouwer/gebruiker de mogelijkheid geeft te herkenen, om zich te identificeren.
Voor mij is beeldend kunstenaar of vormgever zijn, het beantwoorden aan deze fundamenteel, menselijke behoefte aan identificatie, het zoeken naar verbindingen en eenheid: Het verbonden zijn met de eigen omgeving.
Mijn eigen leefomgeving, mijn huis, is het uitgangspunt in het project `t huis, thuis, het Heimat-huis. Heimat wordt hier artistiek toegeëigend. Het verlangen verbeeldt en toch thuis zijn. Heimat is daarbij niet eenzijdig, en exclusief, maar juist veelzijdig en vol betekenissen. Heimat is verbonden aan het nu en kan niet opgelegd worden. Eén Heimat is te weinig!
Matthias Marzodko (1971) studeert Vrije vormgeving aan het Sandberg Instituut. Matthias is al lang weg uit zijn heimat, maar hij mist haar niet: hij werkt aan een eigen heimat.
Relevante links
Volgers
Project Heimathuis
- Heimathuis
- Amsterdam, Netherlands
- Project Heimathuis is een kunstproject van Matthias Marzodko.
Curriculum vitae
Naam: Matthias Marzodko
Geboren: 1971, Griesbach i. Rottal, Duitsland
Woonplaats: Amsterdam, Nederland
Opleiding
Periode | Opleiding | Type | richting |
2002 – 2007 | Gerrit Rietveld Academie, Amsterdam | Kunstacademie | Edelsmeden, Beeldende Kunst |
2007 - 2009 | Sandberg Instituut, Amsterdam | Masteropleiding | Applied Art |
Expotities
Naam | Plaats | Jaar | Solo / groeps |
Rietveld naar de beurs | Amsterdam | 2005 | Solo |
“User” | St. De regenboog groep, Amstedam | 2006 | Groeps |
Euro Plaza Festival | Amsterdam | 2007 | Groeps |
Eindexamens Expositie | Rietveld academie, Amsterdam | 2007 | Groeps |
Kunst Vlaai | Amsterdam | 2008 | Groeps |
Views | Museum Waterland, Purmerend | 2008 | Groeps |
Domestic Making | DMY, Design Festival, Berlin, Duitsland | 2009 | Groeps (Award winning project !) |
Todays Special | Galerie W 139, Amsterdam | 2009 | Groeps |
Domestic Making | Bauhaus Archief, Berlin, Duitsland | 2009 | Groeps |
Publicaties
Datum | Type | beschrijving |
2006, nr. 3 | Vakblad mainline | Artikel: “flashen op kunst bij expositie USER” |
2007 | Bijdrage voor boek | “Eropa, een web van verhalen”, speciale uitgave van KICK |
2007 | Boek | Publicatie in: “kunst? Kopen!”, handleiding bij het kopen van hedendaagse kunst”, Veronique Baar. |
2008, nr. 9 | Artikel in vakblad Morf, tijdschrift voor vormgeving, | “De volkskunst en het verlangen naar achetypes en oervormen”, Matthias Marzodko |
2009, nr. 22 | Artikel in vaklblad, Mister Motley, magazine over kunst | “huis,t’huis, heimathuis”, Matthias Marzodko |
2009 | Scriptie | “Heimat maken!”, projectbeschrijving “Heimathuis”, Matthias Marzodko |
Daily moment - carved in wood
eigen werk, houten wc bril
Lagen
eigen werk
Framed
eigen werk
Baden
eigen werk
Dikke beine
eigen werk
collage, zonder titel
eigen werk
gib dem affen zucker
eigen werk
haeusliche szene
eigen werk
Wilder mann
eigen werk
Projekt Heimathuis:
Heimat machen !
Matthias Marzodko - 2009
Nach dem Bundesvertriebenengesetz von 1953 bin ich pränataler heimatvertriebener Schlesier, ein Exilant.
„Schlesien ist die Heimat“, sagte mein Vater. Hörte man ihm länger und genauer zu, wenn er von der „Heimat“ erzählte, so spürte man, dass er nicht von einem Ort sprach, nicht von jener ehemals deutschen Region im heutigen Polen, aus der meine Familie 1944 vor den russischen Truppen fliehen musste. „Heimat“ meinte die verlorene Zeit der Kindheit, eine vermeintlich untergegangene Utopie. Diese Utopie nahm Formen an, wurde greifbar - und ging wieder unter im Rhythmus der genossen Gläser Wein am Abend.
Von meinem Vater habe ich gelernt, was Heimat ist: Heimat ist Suche nach Identität, Heimat ist Schöpfung, Heimat ist ein Produkt der kreativen Phantasie. Heimat ist Kunst.
Von dieser sich progressiv in einem künstlerischen Prozess schaffenden Heimat möchte ich im Folgenden sprechen.
Heimathuis – Heimat machen!
Ich produziere Holzschnitte, bemalte Holzschnitzereien und Gebrauchsgegenstände aus Holz. Aufgewachsen im waldreichen Niederbayern kam ich durch die Folklore dieser Region zum ersten Mal mit Kunst in Berührung, und nach wie vor ist die Volkskunst - und kultur die wichtigste Inspirationsquelle meines Schaffens, Fundament meiner künstlerischen Position. In meinen Arbeiten verwende ich oft folkloristische Motive, die ich mir zu Eigen mache, damit das, was ich liebe und wonach ich verlange, konkrete Gestalt annehmen kann.
In allen Jahrhunderten hatten Menschen den Drang ihre Gebrauchsgegenstände mit geometrischen Formen, Symbolen oder Tier- und Blumenmotiven zu verzieren. Dieses Verlangen deutet auf ein „sich verbunden Wissen“ mit der eigenen Umgebung hin. Die Muster scheinen Anerkennung, Zuneigung, ja selbst Liebe auszudrücken.
Volkskunst und Volkskultur sind Ausdruck einer populären Kultur, die eine lange Tradition hat. Neben meinen eigenen autobiografischen Wurzeln und der persönlichen Verbundenheit mit der Folklore fasziniert mich v.a. deren Amateurstatus und Prätensionslosigkeit. Der Amateur verkörpert für mich Ehrlichkeit und Aufrichtigkeit. Der Amateur muss sich nicht vor Geschichte und Kontext verantworten. Diese Freiheiten bieten mir Möglichkeiten und Mittel zur Analyse meiner eigenen Position als Künstler.
Ich bin auf die Suche gegangen nach einer authentischen bildnerischen Sprache, die sich ihres Ursprungs bewusst ist und einen Platz im „Jetzt“ hat: Eine bildende Identität, eine konkrete Erfahrung, die Identifikation erlaubt und durch ihre Direktheit verstanden, „begriffen“ werden kann, ohne dabei zu unterscheiden zwischen „hoher“ oder „trivialer“ Kunst, Design oder angewandter Kunst , Kunst- oder Gebrauchsgegenstand. Diese heutigen Kategorisierungen sind kontextuell und verwirrend.
Ich ziele darauf ab, in meinen Arbeiten alles, was ich liebe und hasse, in einen größeren künstlerischen Zusammenhang zu bringen. Die stilisierten Abbildungen, die sich auch oft folkloristischer Symbole bedienen, erlauben mir die Realität aus verschiedenen Perspektiven zu betrachten und dadurch besser studieren und bewundern zu können. In diesem Streben fühle ich mich sehr mit dem niederländischen Künstler Gijs Frieling verwandt. Im Gegensatz zu Frieling, der seine Arbeiten bewusst in Museen oder Galerien kontextuiert, indem er z. B. durch eine monumentale Wandmalerei den Ausstellungsraum in eine heilige Kathedrale verwandelt, die den Beschauer aus der täglichen Routine holt und Momente der Besinnung bietet, suche ich bewusst das tägliche Leben, den häuslichen Kontext auf: Eine handgeschnitzte hölzerne WC Brille, verziert mit Pflanzen, Vögeln und Fischmotiven, macht mir direkt und „hautnah“ stets wieder den Kreislauf des Lebens in meiner täglichen Routine bewusst.
Dieser häusliche Kontext verbindet mich mit der Biedermeierkunst des 19. Jahrhunderts. Wie auch in dieser Kunstepoche spielt in meiner Arbeit die Handwerklichkeit eine wichtige Rolle. Der Schaffungsprozess beeinflusst maßgeblich das Konzept: Das gewählte Material und die adäquate Bearbeitungsmethode lenkt den Schaffungsprozess: Der Weg zum Endprodukt durchläuft verschiedene Stufen und bewirkt unausweichlich eine Metamorphose, die das teilweise Aufgeben der ursprünglichen Idee erfordert und zum ständigen Analysieren und wieder Analysieren zwingt.
In einer Zeit, in der Erklärbarkeit, schnelle Effekte und Verfügbarkeit im Zentrum stehen, erfordert Handwerk Geduld und Trägheit, technisches Können und Konzentration. In dieser Hinsicht ist die Wahl des Handwerklichen nicht so sehr von dieser Zeit, als vielmehr für diese Zeit. (vgl. Auch Gijfs Assman).
“Art for the real life” will ich machen, wobei das veredelte Objekt den Gebrauchs- und Marktwert bei weitem übersteigt. Das Ding wird Kunstobjekt, ein Objekt, das nicht nur eine Funktion hat, sondern dem Betrachter und Gebraucher die Möglichkeit gibt zur Erkenntnis, zur Identifikation. Für mich bedeutet Künstler oder Designer sein eine Antwort anzubieten für dieses fundamentale menschliche Bedürfnis nach Identifikation, Verbindung und Einheit: Das Verbunden sein mit der eigenen Umgebung.
Die heutige Kunstwelt verhindert Identifikation. Einerseits orientiert sie sich ausschließlich an einem rein kommerziellen Eigeninteresse. Andererseits bedient sie sich eines intellektuellen Jargons, der in keiner Weise mehr anknüpft an der Begrifflichkeit und dem visuellen Erleben des Normalbürgers. In den letzten Jahrhunderten hat die Kunst ihr bestes getan um eine autonome Position zu erobern. Mit diesem Verlangen hat sie sich jedoch auch von der Welt entfremdet.
Deshalb ist es gegenwärtig leider so, dass sich die institutionalisierte Kunst (Hochschulen, Galerien, Museen etc.) für viele kryptisch bleibt und sich dadurch unnötig isoliert und an gesellschaftlicher Relevanz verliert. Dieser zunehmende Verlust der gesellschaftlichen Bedeutung kann wohl auch bald nicht mehr, angesichts des Endes der fetten Jahre, monetär kompensiert werden.
Natürlich benutzen viele zeitgenössische Künstler formale Elemente aus der Volkskunst: Sie greifen sie auf, konsumieren sie, aber nehmen sie nicht ernst. Folgerichtig wird sie überheblich als Kitsch degradiert; bestenfalls sieht man darin ein anachronistisches sentimentales Echo einer vermeintlich authentischen Volkskunst.
Dass Volkskunst und Folklore als Thema in der modernen Kunstwelt mittlerweile wieder ihren Einzug gehalten haben, beweist die Ausstellung „Experimenta Folklore“, die bis zum 1. März dieses Jahres in Frankfurt zu sehen war. Zwanzig Künstlergruppen aus zehn verschiedenen Ländern stellten ihre Arbeiten vor.
Die Frankfurter Ausstellungsmacher stellten die künstlerische Auseinandersetzungen mit der Thematik überzeugend in ihrer Breite dar: Deutlich wird herausgearbeitet, dass immer dort, wo Menschen ihr soziales und gesellschaftliches Zusammenleben gestalten, auch Volksmusik und Folklore zu finden sind.
Jedoch bleibt die Ausstellung in ihrer betrachtenden, kommentierenden Rolle stecken, wird zur konventionellen ethnografischen Museumsshow, ohne dabei eine eindeutige relevante Position in der Diskussion über die Bedeutung von Volkskultur einzunehmen. Der Künstler Olaf Beuning bringt das in seinem Film „Home 2“ (2007) in diesem Zusammenhang, gewollt oder ungewollt, auf den Punkt: Eine große bunte Kuhglocke hängt um seinen Hals, der starre Vampirblick sieht irgendwie schräg, ja fast beängstigend aus – So sitzt Beuning auf seinem Hotelzimmerbett.
In seinem Werk schreckt der Künstler nicht vor grotesken und selbstironischen Aktionen zurück um den Ethnotourismus zu persiflieren, eine Entwicklung, die mit ihren folkloristischen Inszenierungen nur noch wenig mit lebendiger Tradition zu tun hat.
Hätte er anstatt eines Hotelzimmer einen Museumsraum gewählt, ergäbe sich die gleiche oben genannte Konsequenz: Die Frage nach der wirklichen Funktion und Bedeutung von Volkskunst wird nicht einmal gestellt, geschweige denn versucht, sie zu beantworten.
Es ist jedoch wieder ein alte/neue Sehnsucht erwacht in einer Gesellschaft, die übersättigt wird mit Bildern der Krise. Die überschaubare Welt gerät für den Einzelnen immer mehr aus den Fugen, Bedingungen für die Anbahnung von Identität werden immer kleiner, Kulturlosigkeit entsteht. Zynisch ließe sich sagen, die vereinheitlichte Allerweltskultur ermöglicht es, dass man sich nirgendwo mehr so richtig fremd vorkommt, aber auch nirgends so richtig zu Hause ist. Um die halbe Welt gereist, hat man diesen Flughafen gerade, dieses Hotel, das man soeben betritt, diese eine Fußgängerzone schon tausendmal gesehen. Das ständige Rauschen einer Rolltreppe als kultureller Tinitus, eine Allerweltskultur, in der die Menschen ihre eigenen Orte verlieren.
Es gibt ein Verlangen nach Heimat, ein Gefühl von zu Hause sein in seiner eigenen Umgebung.
Die Frage, wie die Kunst wieder einen bedeutenden Platz im Leben und in der Gesellschaft einnehmen kann, steht für mich im Zentrum meines Schaffens. Durch den Gebrauch eine volkstümlich scheinenden Bildsprache will ich mich von einer isolierten Kunst distanzieren, Menschen wieder direkt ansprechen: Alltägliche Kunst.
Mein eigenes Haus als Lebenswelt ist dabei Ausgangspunkt meiner Kunst. Hierbei knüpfe ich an einer folkloristischen bildnerischen Sprache an. Ornamente und figurative Vorstellungen erzählen in einer direkten Sprache über das Leben, über die zeitlosen Themen des Lebens, über Liebe, Hoffnung, Angst vor dem Tod und Glauben.
Ich möchte einen Raum der direkten intimen Erfahrung meines Werkes und öffne hiefür mein eigenes Haus, das Projekt „Heimathuis – Heimat Machen“! Hier will ich die oben genannten Themen in einer unausweichlichen Art in meiner eigenen Lebenswelt anwesend sein lassen, als Kunst, Gebrauchsgegenstand oder Dekoration. Das Projekt wird somit eine Suche nach meinen Ursprüngen, meinem künstlerischen Geschmack, technischem Können und darüber hinaus ein Manifest, das meine künstlerische Position visuell beschreibt:
Heimat wird so verstanden als Prozess der künstlerischen Aneignung der eigenen Umgebung, als sinngebende Aktivität, progressiv nach vorne gerichtet und nicht regressiv sentimental zurückblickend. Die gestaltete Lebenswelt wird Ausgangspunkt der künstlerischen Sprache und Kommunikation.
Das häusliche Glück der eigenen vier Wände steht dabei nicht im Vordergrund: Heimat ist kein kleines Ikea- Glück, denn wo eigene Glückseligkeit im Vordergrund steht, wird die Kunst einem trivialen Privatinteresse untergeordnet und degeneriert im Kontext von Selbsterfahrung und Eigentherapie zur subjektive Zwecke befriedigenden Erfüllungskonstruktion. Heimat ist nicht einseitig und exklusiv, sondern vielseitig und voller Bedeutungen. Heimat wird geschaffen und kann nicht auferlegt werden. Eine so verstandene Heimat kann sich gegen die fortschreitende Entfremdung wehren.
Kunst ist Heimat, Heimat des künstlerischen Schöpfungsprozesses.
Am Ende ist es schwierig, zu beenden, was nicht zu beenden ist. Rückblickend kann ich jedoch feststellen, dass eine theoretische, schriftliche Erörterung eigener künstlerischer Fragestellungen und Probleme integraler Bestandteil des Projektes Heimathuis bleiben wird. Ich hoffe, dass ich in Zukunft auch publizierend nach Außen treten kann. Eine theoretische Reflexion und schriftliche Ordnung der Gedanken und Ideen hilft meinen Händen in ihrer künstlerischen Entwicklung.
Zusammen mit meiner Lebensgefährtin Maria bin ich momentan weiter beschäftigt, mit grafischen Arbeiten und deren Verbreitung auf die Lage der „Heim(at)losen“ aufmerksam zu machen: Obdachlose und Illegale. Das Heimathaus fühlt sich einer offenen, grenzenlosen Heimat verpflichtet. Eine Heimat ist zu wenig! Heimat ist nicht ortsgebunden, Heimat ist ein Akt kreativer Aneignung.
Bleibt noch eine wichtige Frage, neben vielen anderen, die aber den Rahmen dieser Arbeit sprengen würden, zu beantworten: Wie verhält sich das Heimathuis innerhalb der professionellen Kunstwelt, wenn z.B. ein Galerist um eine Ausstellung anfragt?
Diese Frage ist in ihrer Intention begreifbar, aber in ihrer Allgemeinheit nicht zu beantworten. „Sie lügen auch nicht?“, fragte der Priester nach der Beichte.
Je nachdem, was für ein Angebot sich ergibt, bleibt zu prüfen, ob das Projekt „Heimathaus“ diese Ausstellungsmöglichkeit als integere, selbstbestimmte Heimstätte der künstlerischen Inszenierung verwandeln kann.
Ich hoffe, dass die bestimmenden Parameter einer solchen Entscheidung am Ende dieses Textes bereits deutlich beschrieben sind.
matthias marzodko, 2009
Heimat machen !
Matthias Marzodko - 2009
Nach dem Bundesvertriebenengesetz von 1953 bin ich pränataler heimatvertriebener Schlesier, ein Exilant.
„Schlesien ist die Heimat“, sagte mein Vater. Hörte man ihm länger und genauer zu, wenn er von der „Heimat“ erzählte, so spürte man, dass er nicht von einem Ort sprach, nicht von jener ehemals deutschen Region im heutigen Polen, aus der meine Familie 1944 vor den russischen Truppen fliehen musste. „Heimat“ meinte die verlorene Zeit der Kindheit, eine vermeintlich untergegangene Utopie. Diese Utopie nahm Formen an, wurde greifbar - und ging wieder unter im Rhythmus der genossen Gläser Wein am Abend.
Von meinem Vater habe ich gelernt, was Heimat ist: Heimat ist Suche nach Identität, Heimat ist Schöpfung, Heimat ist ein Produkt der kreativen Phantasie. Heimat ist Kunst.
Von dieser sich progressiv in einem künstlerischen Prozess schaffenden Heimat möchte ich im Folgenden sprechen.
Heimathuis – Heimat machen!
Ich produziere Holzschnitte, bemalte Holzschnitzereien und Gebrauchsgegenstände aus Holz. Aufgewachsen im waldreichen Niederbayern kam ich durch die Folklore dieser Region zum ersten Mal mit Kunst in Berührung, und nach wie vor ist die Volkskunst - und kultur die wichtigste Inspirationsquelle meines Schaffens, Fundament meiner künstlerischen Position. In meinen Arbeiten verwende ich oft folkloristische Motive, die ich mir zu Eigen mache, damit das, was ich liebe und wonach ich verlange, konkrete Gestalt annehmen kann.
In allen Jahrhunderten hatten Menschen den Drang ihre Gebrauchsgegenstände mit geometrischen Formen, Symbolen oder Tier- und Blumenmotiven zu verzieren. Dieses Verlangen deutet auf ein „sich verbunden Wissen“ mit der eigenen Umgebung hin. Die Muster scheinen Anerkennung, Zuneigung, ja selbst Liebe auszudrücken.
Volkskunst und Volkskultur sind Ausdruck einer populären Kultur, die eine lange Tradition hat. Neben meinen eigenen autobiografischen Wurzeln und der persönlichen Verbundenheit mit der Folklore fasziniert mich v.a. deren Amateurstatus und Prätensionslosigkeit. Der Amateur verkörpert für mich Ehrlichkeit und Aufrichtigkeit. Der Amateur muss sich nicht vor Geschichte und Kontext verantworten. Diese Freiheiten bieten mir Möglichkeiten und Mittel zur Analyse meiner eigenen Position als Künstler.
Ich bin auf die Suche gegangen nach einer authentischen bildnerischen Sprache, die sich ihres Ursprungs bewusst ist und einen Platz im „Jetzt“ hat: Eine bildende Identität, eine konkrete Erfahrung, die Identifikation erlaubt und durch ihre Direktheit verstanden, „begriffen“ werden kann, ohne dabei zu unterscheiden zwischen „hoher“ oder „trivialer“ Kunst, Design oder angewandter Kunst , Kunst- oder Gebrauchsgegenstand. Diese heutigen Kategorisierungen sind kontextuell und verwirrend.
Ich ziele darauf ab, in meinen Arbeiten alles, was ich liebe und hasse, in einen größeren künstlerischen Zusammenhang zu bringen. Die stilisierten Abbildungen, die sich auch oft folkloristischer Symbole bedienen, erlauben mir die Realität aus verschiedenen Perspektiven zu betrachten und dadurch besser studieren und bewundern zu können. In diesem Streben fühle ich mich sehr mit dem niederländischen Künstler Gijs Frieling verwandt. Im Gegensatz zu Frieling, der seine Arbeiten bewusst in Museen oder Galerien kontextuiert, indem er z. B. durch eine monumentale Wandmalerei den Ausstellungsraum in eine heilige Kathedrale verwandelt, die den Beschauer aus der täglichen Routine holt und Momente der Besinnung bietet, suche ich bewusst das tägliche Leben, den häuslichen Kontext auf: Eine handgeschnitzte hölzerne WC Brille, verziert mit Pflanzen, Vögeln und Fischmotiven, macht mir direkt und „hautnah“ stets wieder den Kreislauf des Lebens in meiner täglichen Routine bewusst.
Dieser häusliche Kontext verbindet mich mit der Biedermeierkunst des 19. Jahrhunderts. Wie auch in dieser Kunstepoche spielt in meiner Arbeit die Handwerklichkeit eine wichtige Rolle. Der Schaffungsprozess beeinflusst maßgeblich das Konzept: Das gewählte Material und die adäquate Bearbeitungsmethode lenkt den Schaffungsprozess: Der Weg zum Endprodukt durchläuft verschiedene Stufen und bewirkt unausweichlich eine Metamorphose, die das teilweise Aufgeben der ursprünglichen Idee erfordert und zum ständigen Analysieren und wieder Analysieren zwingt.
In einer Zeit, in der Erklärbarkeit, schnelle Effekte und Verfügbarkeit im Zentrum stehen, erfordert Handwerk Geduld und Trägheit, technisches Können und Konzentration. In dieser Hinsicht ist die Wahl des Handwerklichen nicht so sehr von dieser Zeit, als vielmehr für diese Zeit. (vgl. Auch Gijfs Assman).
“Art for the real life” will ich machen, wobei das veredelte Objekt den Gebrauchs- und Marktwert bei weitem übersteigt. Das Ding wird Kunstobjekt, ein Objekt, das nicht nur eine Funktion hat, sondern dem Betrachter und Gebraucher die Möglichkeit gibt zur Erkenntnis, zur Identifikation. Für mich bedeutet Künstler oder Designer sein eine Antwort anzubieten für dieses fundamentale menschliche Bedürfnis nach Identifikation, Verbindung und Einheit: Das Verbunden sein mit der eigenen Umgebung.
Die heutige Kunstwelt verhindert Identifikation. Einerseits orientiert sie sich ausschließlich an einem rein kommerziellen Eigeninteresse. Andererseits bedient sie sich eines intellektuellen Jargons, der in keiner Weise mehr anknüpft an der Begrifflichkeit und dem visuellen Erleben des Normalbürgers. In den letzten Jahrhunderten hat die Kunst ihr bestes getan um eine autonome Position zu erobern. Mit diesem Verlangen hat sie sich jedoch auch von der Welt entfremdet.
Deshalb ist es gegenwärtig leider so, dass sich die institutionalisierte Kunst (Hochschulen, Galerien, Museen etc.) für viele kryptisch bleibt und sich dadurch unnötig isoliert und an gesellschaftlicher Relevanz verliert. Dieser zunehmende Verlust der gesellschaftlichen Bedeutung kann wohl auch bald nicht mehr, angesichts des Endes der fetten Jahre, monetär kompensiert werden.
Natürlich benutzen viele zeitgenössische Künstler formale Elemente aus der Volkskunst: Sie greifen sie auf, konsumieren sie, aber nehmen sie nicht ernst. Folgerichtig wird sie überheblich als Kitsch degradiert; bestenfalls sieht man darin ein anachronistisches sentimentales Echo einer vermeintlich authentischen Volkskunst.
Dass Volkskunst und Folklore als Thema in der modernen Kunstwelt mittlerweile wieder ihren Einzug gehalten haben, beweist die Ausstellung „Experimenta Folklore“, die bis zum 1. März dieses Jahres in Frankfurt zu sehen war. Zwanzig Künstlergruppen aus zehn verschiedenen Ländern stellten ihre Arbeiten vor.
Die Frankfurter Ausstellungsmacher stellten die künstlerische Auseinandersetzungen mit der Thematik überzeugend in ihrer Breite dar: Deutlich wird herausgearbeitet, dass immer dort, wo Menschen ihr soziales und gesellschaftliches Zusammenleben gestalten, auch Volksmusik und Folklore zu finden sind.
Jedoch bleibt die Ausstellung in ihrer betrachtenden, kommentierenden Rolle stecken, wird zur konventionellen ethnografischen Museumsshow, ohne dabei eine eindeutige relevante Position in der Diskussion über die Bedeutung von Volkskultur einzunehmen. Der Künstler Olaf Beuning bringt das in seinem Film „Home 2“ (2007) in diesem Zusammenhang, gewollt oder ungewollt, auf den Punkt: Eine große bunte Kuhglocke hängt um seinen Hals, der starre Vampirblick sieht irgendwie schräg, ja fast beängstigend aus – So sitzt Beuning auf seinem Hotelzimmerbett.
In seinem Werk schreckt der Künstler nicht vor grotesken und selbstironischen Aktionen zurück um den Ethnotourismus zu persiflieren, eine Entwicklung, die mit ihren folkloristischen Inszenierungen nur noch wenig mit lebendiger Tradition zu tun hat.
Hätte er anstatt eines Hotelzimmer einen Museumsraum gewählt, ergäbe sich die gleiche oben genannte Konsequenz: Die Frage nach der wirklichen Funktion und Bedeutung von Volkskunst wird nicht einmal gestellt, geschweige denn versucht, sie zu beantworten.
Es ist jedoch wieder ein alte/neue Sehnsucht erwacht in einer Gesellschaft, die übersättigt wird mit Bildern der Krise. Die überschaubare Welt gerät für den Einzelnen immer mehr aus den Fugen, Bedingungen für die Anbahnung von Identität werden immer kleiner, Kulturlosigkeit entsteht. Zynisch ließe sich sagen, die vereinheitlichte Allerweltskultur ermöglicht es, dass man sich nirgendwo mehr so richtig fremd vorkommt, aber auch nirgends so richtig zu Hause ist. Um die halbe Welt gereist, hat man diesen Flughafen gerade, dieses Hotel, das man soeben betritt, diese eine Fußgängerzone schon tausendmal gesehen. Das ständige Rauschen einer Rolltreppe als kultureller Tinitus, eine Allerweltskultur, in der die Menschen ihre eigenen Orte verlieren.
Es gibt ein Verlangen nach Heimat, ein Gefühl von zu Hause sein in seiner eigenen Umgebung.
Die Frage, wie die Kunst wieder einen bedeutenden Platz im Leben und in der Gesellschaft einnehmen kann, steht für mich im Zentrum meines Schaffens. Durch den Gebrauch eine volkstümlich scheinenden Bildsprache will ich mich von einer isolierten Kunst distanzieren, Menschen wieder direkt ansprechen: Alltägliche Kunst.
Mein eigenes Haus als Lebenswelt ist dabei Ausgangspunkt meiner Kunst. Hierbei knüpfe ich an einer folkloristischen bildnerischen Sprache an. Ornamente und figurative Vorstellungen erzählen in einer direkten Sprache über das Leben, über die zeitlosen Themen des Lebens, über Liebe, Hoffnung, Angst vor dem Tod und Glauben.
Ich möchte einen Raum der direkten intimen Erfahrung meines Werkes und öffne hiefür mein eigenes Haus, das Projekt „Heimathuis – Heimat Machen“! Hier will ich die oben genannten Themen in einer unausweichlichen Art in meiner eigenen Lebenswelt anwesend sein lassen, als Kunst, Gebrauchsgegenstand oder Dekoration. Das Projekt wird somit eine Suche nach meinen Ursprüngen, meinem künstlerischen Geschmack, technischem Können und darüber hinaus ein Manifest, das meine künstlerische Position visuell beschreibt:
Heimat wird so verstanden als Prozess der künstlerischen Aneignung der eigenen Umgebung, als sinngebende Aktivität, progressiv nach vorne gerichtet und nicht regressiv sentimental zurückblickend. Die gestaltete Lebenswelt wird Ausgangspunkt der künstlerischen Sprache und Kommunikation.
Das häusliche Glück der eigenen vier Wände steht dabei nicht im Vordergrund: Heimat ist kein kleines Ikea- Glück, denn wo eigene Glückseligkeit im Vordergrund steht, wird die Kunst einem trivialen Privatinteresse untergeordnet und degeneriert im Kontext von Selbsterfahrung und Eigentherapie zur subjektive Zwecke befriedigenden Erfüllungskonstruktion. Heimat ist nicht einseitig und exklusiv, sondern vielseitig und voller Bedeutungen. Heimat wird geschaffen und kann nicht auferlegt werden. Eine so verstandene Heimat kann sich gegen die fortschreitende Entfremdung wehren.
Kunst ist Heimat, Heimat des künstlerischen Schöpfungsprozesses.
Am Ende ist es schwierig, zu beenden, was nicht zu beenden ist. Rückblickend kann ich jedoch feststellen, dass eine theoretische, schriftliche Erörterung eigener künstlerischer Fragestellungen und Probleme integraler Bestandteil des Projektes Heimathuis bleiben wird. Ich hoffe, dass ich in Zukunft auch publizierend nach Außen treten kann. Eine theoretische Reflexion und schriftliche Ordnung der Gedanken und Ideen hilft meinen Händen in ihrer künstlerischen Entwicklung.
Zusammen mit meiner Lebensgefährtin Maria bin ich momentan weiter beschäftigt, mit grafischen Arbeiten und deren Verbreitung auf die Lage der „Heim(at)losen“ aufmerksam zu machen: Obdachlose und Illegale. Das Heimathaus fühlt sich einer offenen, grenzenlosen Heimat verpflichtet. Eine Heimat ist zu wenig! Heimat ist nicht ortsgebunden, Heimat ist ein Akt kreativer Aneignung.
Bleibt noch eine wichtige Frage, neben vielen anderen, die aber den Rahmen dieser Arbeit sprengen würden, zu beantworten: Wie verhält sich das Heimathuis innerhalb der professionellen Kunstwelt, wenn z.B. ein Galerist um eine Ausstellung anfragt?
Diese Frage ist in ihrer Intention begreifbar, aber in ihrer Allgemeinheit nicht zu beantworten. „Sie lügen auch nicht?“, fragte der Priester nach der Beichte.
Je nachdem, was für ein Angebot sich ergibt, bleibt zu prüfen, ob das Projekt „Heimathaus“ diese Ausstellungsmöglichkeit als integere, selbstbestimmte Heimstätte der künstlerischen Inszenierung verwandeln kann.
Ich hoffe, dass die bestimmenden Parameter einer solchen Entscheidung am Ende dieses Textes bereits deutlich beschrieben sind.
matthias marzodko, 2009
Geen opmerkingen:
Een reactie posten